Daan Roovers
1 Juni, 2020

Op 12 maart om half één ‘s middags gaat mijn telefoon. De organisator van het diner in Rotterdam, waar ik later die avond zal spreken, belt om te zeggen dat de bijeenkomst – in tegenstelling tot het bericht van een dag ervoor – tóch wordt afgelast, omdat ‘bronnen rondom het kabinet’ hebben laten doorschemeren dat er later die dag een persconferentie volgt waarin verregaande corona-maatregelen worden aangekondigd. Ik hang mijn jurk weer in de kast, schakel de printer uit en besluit de rest van de dag maar als een welkome vrije avond te beschouwen. Net als de dag erna trouwens, die ook onverwacht leeg blijkt. Sinds die dag, een kleine drie maanden geleden, leven wij allen in een nieuwe werkelijkheid, waarin tal van nieuwe vragen opdoemen. Wat zijn vitale beroepen? Hoe veel mag een mensenleven kosten? Kun je troosten op afstand? Hoeveel wetenschap kan de politiek verdragen? Wat is normaal? Moeten we naar een nieuw normaal?

De opdracht aan de Nederlandse bevolking was ondertussen: zo gewoon mogelijk door leven, zo goed en zo kwaad als dat gaat. En dat hebben we gedaan. We hebben doorgewerkt, ondanks alle beperkingen. Kinderen lesgegeven. Ons om onze naasten bekommerd. En we zijn massaal thuis gebleven. Wat zijn we veel thuisgebleven.

Langzaamaan werden de dagen weken, en de weken werden maanden. We bleven thuis. Ik ging niet naar tientallen lezingen, niet naar verjaardagen. We gingen niet naar Jan van Eyck in Gent, niet naar de Beethoven en niet naar Nick Cave. We hielden afstand.
Jongeren, die niets liever willen dan hun ouders ontvluchten, waren weer aan huis gebonden. Scholen, die tot voor kort iedere dag verzuim zonder aarzelen meldden bij de inspectie, sloten zonder pardon hun deuren. Stikstof, Urgenda en de Brexit leken we voor even vergeten, en we luisterden massaal naar onze minister president. Geen theater, geen bioscoop. De verpleeghuizen gingen dicht. Het openbare leven stond stil, 11 weken en 4 dagen lang.

De meest primaire relaties bleven ongeschonden. Meer dan ooit realiseerde ik me het vitale belang het leven in een ‘huishouden’, want dat ‘huishouden’ definieerde de enige relaties waaraan de overheid geen beperkingen oplegde. Aan alle andere verhoudingen, levenslange vriendschappen, familiebanden en buren werden restricties opgelegd. De meest primaire processen gingen door, maar dan zo lokaal mogelijk. Boodschappen doen. Een “frisse neus” halen.

De contacten met de rest van de wereld werden zo goed en zo kwaad als het ging voortgezet, zij het bemiddeld via beeldscherm, telefoonverbinding of plexiglas. Ik heb inmiddels tientallen ontmoetingen gehad met mensen die ik alleen via mijn scherm ken, en bij wie ik de 3D-versie zelf moet invullen (Zou ze groot of klein zijn, dik of dun? – Ik heb geen idee).

Wat heeft deze ervaring met ons gedaan?
In Hoeveel globalisering verdraagt de mens? vraagt de Duitse filosoof Rudiger Safranski zich aan het begin van de 21e eeuw af wat de globalisering doet met onze ervaring en ons wereldbeeld. Hij constateert dat ons handelingsbereik ons zintuiglijke bereik niet kan bijbenen en schrijft: ‘[D]e globale informatiegemeenschap betekent in dit verband dat de hoeveelheid prikkels en informatie de mogelijke reikwijdte van het handelen op dramatische wijze overschrijdt. Het door de prothesen van de media opgerekte zintuiglijke bereik heeft zich volledig van het handelen losgemaakt. Je kunt er handelend niet meer afdoende op reageren, met andere woorden: je kunt de opwinding niet meer in daden omzetten en afvoeren.’ Met andere woorden: de media, zorgen voor veel informatie over lijden en geweld in de wereld, terwijl we daar met ons handelen amper invloed op kunnen hebben. Het creëert wel angst, maar vluchten of vechten hebeen geen zin. Dit leidt, aldus Safranski, onvermijdelijk tot vervreemding.

Deze observatie, die vertrekt vanuit het idee dat zintuiglijke informatie ook ergens heen geleid moet worden, roept bij mij de vraag op: Hoeveel virtualisering kan een mens aan? In de afgelopen drie maanden hebben we in ons onderlinge contact eigenlijk alleen onze verte-zintuigen gebruikt: gehoor en zicht. Reuk en tast, laat staan smaak, hadden we vanachter onze beeldschermen niet nodig. Natuurlijk heb ik ervaren, dat er heel veel wél kon. Meer dan ik dacht. Beeldbellen bestaat in talloze varianten, en voor veel dingen waarvan je dacht dat ze onmogelijk waren, vonden we toch een weg. Maar de nadruk op technologische oplossingen resulteerde in vele kleine ergernissen en misverstanden en een explosie van afstemmingsmomenten en excelsheets. Het wijst op ieders goede wil om gewoon door te gaan, en tegelijkertijd op de armoede van het op afstand werken – met als bijzondere onhebbelijkheid dat de collega die het meest aan het woord is ook nog eens het grootst verschijnt op je beeldscherm. Online vergaderen/lesgeven/of vul maar in is veel vermoeiender dan offline, weten we nu. Dat heeft te maken met de uitzonderlijke efficiëntie die je online nastreeft. Geen smalltalk, geen ruis, geen bijzaken. Collega’s worden hokjes in een scherm. Dus hup, de bal op de middenstip en recht op het doel af.

Onze digitale systemen hebben een virtuele nevenwereld geschapen, die systematischer, procedureler en efficienter is dan de vorm van leven die wij gewend waren en waar wij op gebouwd zijn, vermoed ik. De Italiaanse schrijver Alessandro Baricco meent dat we door die nevenwereld onze menselijke wereld meer gaan waarderen. ‘We zien ook dat het juist die groeiende digitale beschaving is die onze menselijke kanten waardevoller, mooier, belangrijker en zelfs economisch nuttiger maakt: lichamen, natuurlijke stemmen, tastbaar vuil, onvolmaaktheden, vakkundige handen, contacten, inspanningen, nabijheid, strelingen, temperaturen, oprecht gelach en echte tranen, ongeschreven woorden en ik kan zo nog wel even doorgaan. Humanisme zal niet beperkt blijven tot leerstof op school. Het zal deel gaan uitmaken van ons dagelijks leven, het zal onze enige echte rijkdom worden en we zullen ons die nooit meer laten afnemen’, schrijft hij in La Repubblica. Al te veel virtualisering verdragen we blijkbaar niet.

Waar Safranski zich zorgen maakte over de ongelooflijke toename aan prikkeltoevoer en het gebrek aan handelingsmogelijkheden, daar heeft de recente lockdown niet alleen een virtuele nevenwereld gecreeerd, maar tegelijkertijd ook gezorgd voor een herwaardering van het lokale. We zijn meer op onze directe omgeving aangewezen. We zijn weer goede buren van de meest nabije dingen geworden, zoals Nietzsche aanraadde, al is die burenrelatie omgeven door strikte voorschriften.
Wat doet het met ons
  • dat we anderen alleen nog in een tweedimensionale variant op een scherm zien?
  • dat we onze ouders bezoeken, soms gescheiden door plexiglas
  • dat je een dierbare condoleert met een hoofdknik
  • dat aanraking en nabijheid een privileges zijn en die beperkt zijn tot je eigen huishouden
Is dat het nieuwe normaal? Een samenleving waaruit de spontaniteit en de nabijheid verdwenen is, boet in aan veerkracht. Natuurlijk vinden we nieuwe vormen om elkaar te ontmoeten op afstand, zoals we ook nieuwe rituelen gevonden hebben om afscheid te nemen en te rouwen. Maar zonder werkelijke nabijheid verschralen we onherroepelijk.

Maar vanaf vandaag mogen we onze eerste voorzichtige stappen buiten zetten.
Iedereen die wel eens een been in het gips heeft gehad, of anderszins een tijdje immobiel is geweest, weet dat stilstand direct verlies betekent. Atrofie, de afbraak van spierweefsel, zet na een paar dagen immobiliteit zonder pardon in, en hoe langer de stilstand, hoe langer de weg van het herstel. Al na 5 dagen rust neemt de spiermassa af en begint het krachtsverlies.
Hoe vitaal is het gezamenlijke leven waar we nu geleidelijk in terugkeren. Heeft het nog massa of is het verregaand geatrofieerd?
Alles wat we tot nog toe gedachteloos deden, vraagt nu om aandacht. Alles wat vanzelfsprekend was, hebben we nu, in elk geval tijdelijk, tussen haakjes gezet. Wat eens normaal was, is dat nu niet meer. Hoewel ik zelf niet zal nalaten om het belang van filosofie en van kritisch denken te onderstrepen in een tijd als deze, wil ik hier ook nadrukkelijk wijzen op het vitale belang van de kunst.
Dankzij onze verbeeldingskracht hebben we de mogelijkheid om de grenzen van onze wereld op te rekken, of zelfs nieuwe werelden te creeren. Er bestaat niet alleen een virtuele nevenwereld, maar ook een literaire, een muzikale en een theatrale. Kunst is volgens de Franse schrijver Albert Camus de plek om je te verzetten. In De mens in opstand schrijft hij over het bijzondere vermogen dat wij een imaginaire wereld kunnen creëren. ‘Daar geeft de mens zichzelf eindelijk de vorm en de geruststellende grens die hij in zijn bestaan tevergeefs najaagt. De roman vervaardigt lotsbestemmingen op maat. Op die manier concurreert hij met de schepping en zegeviert hij voorlopig over de dood.’ Door onze verbeeldingskracht kunnen we de wereld afwijzen zonder deze te verlaten. Deze scheppende kracht zullen we meer dan nodig hebben de komende tijd.

Het is 1 juni. Het gips mag eraf. Hoe zit de atrofie in de culturele sector eruit? We hebben Youp niet nodig om te zien dat de culturele sector achteraan moest aansluiten bij de steunmaatregelen en dat het pakket dat er ligt veel te karig om het vitale culturele klimaat in stand te houden. Dat het in onze samenleving kennelijk vanzelfsprekender is om bedrijven die jarenlang belasting ontdoken hebben, nu ruimhartig te ondersteunen, en het verlies in de culturele sector schouderophalend af te doen. Het eerste theater, in Boxmeer, ging half april al failliet. Youp trad er regelmatig op, blijkt uit de speellijst.
Dit seizoen is verloren, kennelijk. De zomer komen we nog net door. Maar de grote vraag is wat er daarna gebeurt. Gaan we vanaf 1 september weer theaters en concertzalen bezoeken? Hoe? En wat is daar dan nog te zien?
In De pest, de massaal herlezen roman van Albert Camus, beschrijft Camus de sfeer als na maanden de stadspoorten eindelijk weer opengaan: ‘Op alle pleinen werd gedanst. Van de ene op de andere dag was het verkeer aanzienlijk toegenomen, de auto’s kwamen in de overvolle straten met moeite vooruit. (..) Maar tegelijkertijd waren de uitgaanscentra barstensvol en haalden de cafes hun laatste alcoholvoorraden voor de dag zonder aan de toekomst te denken. (..) Het leek de dag van hun overleving: maandenlang had iedereen zijn ziel op een laag pitje gezet en nu werd alle opgespaarde levenskracht in een dag verbruikt. Morgen begon het leven zelf weer.’

Het verhaal van de afgelopen maanden kent u allemaal. U was erbij. Het gaat nu om vandaag, nu iets van het gewone leven weer begint. We zijn na al deze maanden van culturele droogte in de eerste plaats toe aan een catharsis, een louterende en zuiverende ervaring van de ziel - zoals die volgens Aristoteles bij uitstek in het theater plaatsvond. Het theater, dat zowel lichaam als geest beroert, maakt de toeschouwers ontvankelijk voor een collectieve ontlading van emoties en spanningen.

Vandaag de ontlading. Morgen het leven zelf.
De toekomst is aan dat wat ons menselijk maakt: rommelig, warm en inefficiënt.
Ik kijk ernaar uit.


Bibliografie
Hoeveel globalisering verdraagt de mens?, Rudiger Safranski, Atlas, 2004
De mens in opstand, Albert Camus, Atlas-Contact, 2005
De pest, Albert Camus, De Bezige Bij, 1980


Daan Roovers is geboren in 1970 te Veghel. Na de middelbare school volgde zij studies geneeskunde en filosofie in Nijmegen. Tijdens haar studie werd ze stagiair bij Filosofie Magazine. In 2001 werd ze daar hoofdredacteur. Nadat ze in 2015 werd opgevolgd door Leon Heuts begon ze een eigen onderneming op het gebied van filosofie. Ze is debatvoorzitter in het Amsterdamse centrum de Rode Hoed en doceert aan de Universiteit van Amsterdam. Sinds 29 maart 2019 is Daan Roovers de Denker des Vaderlands. In haar tweejarig mandaat wil ze zich “vooral inzetten voor ‘publiek denken’: dat is hardop, gezamenlijk en interactief denken”.